Gekleed in een paar witkatoenen doeken en sandalen aan zijn voeten, begint op 12 maart 1930 een tengere 60-jarige Indiër een mars van 370 kilometer naar Dandi, een kustplaatsje aan de Arabische Zee. Het doel is om daar zout uit de zee te winnen en zo de Britse wet te overtreden die Indiërs verbied dit te doen. Achtenzeventig medestanders vergezellen Gandhi. De belangstelling voor de mars is enorm. De dorpen en nederzettingen die zij passeren zijn versierd in India’s nationale kleuren. Omstanders knielen voor de stoet. Een paar keer per dag spreken Gandhi en anderen de menigte toe. Steeds meer mensen sluiten zich aan. Na vierentwintig dagen lopen bereikt een massa van enige duizenden mensen Dandi. De ochtend daarna plukt Gandhi van het strand een beetje zout dat de golven op het strand hadden achtergelaten. De wetsovertreding is een feit. Dit is een signaal voor de Indiërs om massaal zelf zout te gaan winnen. De Engelse machthebbers geven niet toe. Hun monopolie op zoutwinning met de daarbij horende belastingheffing is in gevaar. Tienduizenden wetsovertreders worden gearresteerd en tot gevangenisstraf en geldstraffen veroordeeld. De Engelsen hanteren soms excessief geweld, maar het Indiaas verzet blijft massaal en geweldloos. De actie is voor de Indiërs vooral een groot succes omdat hun zelfvertrouwen terug is. Ze laten zien dat ze zich niet zonder meer hoeven te laten schikken in wat het Britse bestuur hun oplegt. Het Britse rijk is de morele verliezer. Gandhi is dan onbetwist leider van de Indiërs en definitief wereldwijd bekend. Hij laat zien dat een verzet tegen een koloniale heerser ook met consequent toegepaste geweldloze middelen effectief kan zijn. In een land dat machteloos is, wordt hij een symbool van kracht en zelfbewustzijn. Zeventien jaar na de mars naar Dandi is de onafhankelijkheid van India een feit. Maar dit is geen onverdeelde triomf voor Gandhi. Brits-Indië is in twee stukken gescheurd: de hindoestaat India en de moslimstaat Pakistan. Onlusten tussen hindoes en moslims kosten aan honderdduizenden het leven. Ook aan Gandhi zelf, die vermoord wordt door een fanatieke hindoe. Wereldwijd beschouwt men hem als een groot man, mogelijk ‘de man van de twintigste eeuw’. Het blijft een raadsel waarom hij, ‘de apostel van de geweldloosheid’, nooit de Nobelprijs voor de vrede is toegekend, ondanks dat hij daarvoor diverse keren is voorgedragen.
Jeugd
Mohandas Karamchand Gandhi werd op zaterdag 2 oktober 1869 in de Indiase havenstad Porbandar geboren. Porbandar ligt aan de Arabische Zee op het schiereiland Kathiawar van de deelstaat Gujarat van het toenmalige Brits-Indië. Het ten opzichte van het centrum van India afgelegen Kathiawar onderhield via de zee veel contacten met Arabië. De 47-jarige vader Karamchand, eerste minister van enkele kleine vorstendommen van Kathiawar, en de 28-jarige moeder Putlibai hadden al een dochter en twee zonen. Karamchand was daarnaast vader van twee dochters uit eerdere huwelijken. De ouders behoorden tot de Vaishya-kaste, de kaste van de boeren en kooplieden. Het gezin Gandhi had in het familiehuis, waar zij samenwoonden met de moeder en met de gezinnen van de vijf broers van vader Karamchand, twee kamers, een keukentje en een veranda ter eigen beschikking.
Op zijn vroegste foto is Mohandas (als kind Moniya genoemd) zeven jaar, met een vrolijk, lief gezicht, prachtige ogen en heel grote oren. Gandhi beschrijft zichzelf in zijn autobiografie als een erg eerlijk, gehoorzaam en verlegen kind dat bang was om geplaagd te worden en angst had voor dieven, geesten en slangen. Op school zou hij middelmatige prestaties hebben behaald. Volgens zijn oudere zuster nam Moniya thuis een aparte positie in. Al als kind was hij erg nieuwsgierig, hield hij ervan om mensen om hem heen te beproeven en plaagde hij graag. Wanneer zijn vader uit huis was, placht hij zichzelf onschendbare rechten aan te matigen. Hij maakte thuis anderen vaak aan het lachen, had zelf een hartelijke en heldere lach, en iedereen knuffelde hem graag. Hij meed contact met andere jongens, tenzij hij de rol van ‘vredesstichter’ op zich kon nemen.
Ouders
Zijn moeder was op een blijmoedige manier diep religieus. Zij at haar streng vegetarische voedsel altijd met een daaraan voorafgaand gebed, ze bezocht dagelijks de tempel en hield zich strikt aan de regels voor het vasten. Desondanks was ze ondogmatisch en bracht ze bij haar zoon tolerantie bij voor elke humane religie. Zij leerde hem niet alleen voor, maar ook in de mensheid te leven door geld te geven aan armen en bij zieken te waken. Hoewel ze geen onderscheid maakte tussen haar eigen kinderen en andere kinderen in de familie, was Moniya haar lievelingskind, ook omdat hij haar graag hielp. Ze had een goed verstand en was geïnteresseerd in de regeringszaken van haar echtgenoot.
Gandhi schrijft over zijn vader dat hij eerlijk, moedig, wilskrachtig en gul was, maar opvliegend. Als hoge ambtenaar was hij onkreukbaar en onpartijdig. Van zijn loyaliteit gaf hij blijk toen hij protesteerde tegen de geringschattende uitlatingen van een Engelse ambtenaar over zijn vorst. Het kwam Karamchand op een paar uur gevangenisstraf te staan. Ook diens vader, eveneens eerste minister te Porbandar, was een man van principes en kwam daardoor in conflict met andere autoriteiten. Wel hielp Karamchand, zoals ongetwijfeld destijds gebruikelijk bij invloedrijke ambtenaren, familieleden aan overheidsbaantjes. Hij was op een tolerante wijze geïnteresseerd in religie en op het eind van zijn leven begon hij de Bhagavad Gita te lezen, een heilig boek van de hindoes. Als zorgzame vader hielp hij Putlibai bij het huishouden. Al kon hij streng zijn, geslagen heeft hij Gandhi nooit. Op Gandhi heeft een onuitwisbare indruk gemaakt dat zijn vader diep geraakt was en hem woordeloos vergaf toen hij hem een vergrijp had opgebiecht.Gandhi’s vader had geen verlangen om rijk te worden en liet bij zijn dood weinig vermogen na.Van beide ouders leerde Gandhi dat religie niet in de eerste plaats een vorm van historische of theoretische kennis is, maar van onmiddellijk liefdevol en geweldloos leven, ‘ahimsa’.
Diepe ervaringen
Naast zijn ouders had een verzorgster een belangrijke invloed op Moniya. Zij leerde hem de waarde van het gebed kennen en de naam van Ram of Rama (God) te herhalen bij dreigend gevaar of tegen kwellende angsten. De meditatie Ramanama werd een mantra die Gandhi talloze malen heeft uitgesproken, bijvoorbeeld tijdens demonstratieve marsen. Als tiener raakten hem een tweetal toneelstukken over opofferingsgezindheid en waarheidsliefde diep. De hoofdpersonen bleven “levende werkelijkheden” voor Gandhi. Hij kreeg de overtuiging dat het verkeerd is om iemand te haten. In die tijd begon hij politiek bewust te worden, hij wilde sterk en moedig worden en India bevrijden van de Engelsen. Het Britse wereldrijk was op het toppunt van zijn macht, ook in India.
Uit diverse terugblikken van Gandhi op die tijd valt op te maken dat hij rond zijn twaalfde jaar belangrijke veranderingen onderging. De ‘jaren der onschuld’ waren afgelopen. “Vertier had ik na mijn twaalfde weinig of niet.” Hij beschouwde zichzelf als een ‘hervormer’ en besloot onder invloed van een vriend zijn gedrag op bepaalde punten te veranderen, zoals het gaan eten van vlees. Daarvan had hij al gauw spijt, vooral omdat hij loyaal wilde blijven aan de vegetarische opvattingen van zijn ouders. Uit dergelijke ‘experimenten’ trok hij de conclusie dat een hervormer niet op intieme voet kan staan met degene die hij hervormen wil: “Hij die een vriend van God wil zijn, moet alleen blijven, of de hele wereld tot zijn vriend maken.” In die tijd kwam hij tot de opvatting dat het bestaan van de kastelozen, ook wel de onaanraakbaren, paria’s of misdeelde klasse genaamd, een ernstige zonde van de Indiase maatschappij was. Hij ging, anders dan zijn ouders en mede-hindoes, contact met hen niet uit de weg. Zijn leven lang zou hij zich inzetten om een eind te maken aan hun ondergeschikte positie.
Huwelijk
Op z’n dertiende werd Mohan (de tienernaam voor Mohandas) uitgehuwelijkt aan de even oude Kasturbai. Op dat moment genoot hij van de bruiloft, maar later heeft hij deze vroege echtverbintenis diep betreurd en zijn vader het kwalijk genomen dat hij het huwelijk had gearrangeerd. Mohan had aanvankelijk, wat wij nu zouden noemen, macho-gedrag. Hij verwachtte van zijn vrouw gehoorzaamheid en aanvaarding van zijn gezag. Maar hij voelde ergens aan dat zij emotioneel verder was ontwikkeld. Naast kameraadschap was er een voortdurende spanning tussen hen. Mohan was, zonder dat Kasturbai daartoe aanleiding gaf, erg jaloers. De spanning tussen hen werd ook veroorzaakt door een verschil in verstandelijke ontwikkeling; Kasturbai had veel minder scholing genoten dan haar echtgenoot. Hij probeerde haar, vrijwel tevergeefs, lezen en schrijven te leren. In het overvolle familiehuis was er voor hen erg weinig privacy. Kasturbai verbleef de eerste jaren na hun huwelijk voor langere perioden bij haar ouders.
Gandhi’s vader werd ernstig ziek toen zijn zoon zestien jaar oud was. Mohan verpleegde hem toegewijd, maar was evenzeer een hartstochtelijk minnaar van Kasturbai. Hij was er dan ook niet bij toen zijn vader de laatste adem uitblies. Dat hij het liefdesspel belangrijker vond dan bij zijn vader te zijn, bleef een droevige herinnering.
Op achttienjarige leeftijd kregen hij en Kasturbai hun eerste zoon, Harilal; er zouden in de loop van twaalf jaar nog drie volgen.
Middelbare school
Op de middelbare school bleek Mohan een begaafde leerling; hij behaalde diverse prijzen. Niet dat hij daarop prat ging – in zijn autobiografie schrijft hij enigszins geringschattend over zijn prestaties, een relativerende beoordeling die ook in zijn andere publicaties doorklinkt. Aan het einde van de school dacht hij erover om arts te worden, maar na een korte studie aan een Indiase universiteit besloot hij op advies van een vriend en familie rechten te gaan studeren en wel in Londen. Een Engelse universiteit had veel meer aanzien dan een Indiase. De kans dat hij als een ‘England returned’ jurist een positie zou verwerven zoals zijn vader had, zou dan veel groter zijn. Zijn oudste broer die erg op hem was gesteld, zou de studie financieren. Gandhi greep deze kans om verder te komen en meer van de wereld te zien met beide handen aan. Het verbod van het hoofd van zijn (onder)kaste om een buitenlandse studie te volgen hield hem niet tegen. Hij beloofde zijn moeder vegetariër te blijven, geen wijn te drinken en van vrouwen af te blijven. Het is niet bekend hoe Kasturbai het vond dat zij en hun kind lange tijd van haar echtgenoot gescheiden zouden zijn. In september 1888 reisde hij per schip naar Engeland, een tocht van drie weken.
Studie in Engeland
Gandhi was nog steeds erg verlegen van aard; hij maakte tijdens de zeereis nauwelijks contact met zijn medepassagiers. Aangekomen in Londen, had hij grote moeite met acclimatiseren. Hij beschouwde al zijn ervaringen als experimenten: hij probeerde steeds te leren van wat in zijn ogen niet goed ging. Eerst in de persoonlijke sfeer met kleding, voeding, lichaamsbeweging en vriendschappelijke contacten, later ook bij maatschappelijke en politieke acties. Het was voor hem een zoektocht naar God en als gids gebruikte hij daarbij datgene wat hij als waarheid ervoer, want hij kwam tot de visie dat waarheid het hoogste principe is dat alle andere principes omvat. Gandhi stelde: “Waarheid is God.” Zijn autobiografie heet dan ook “Het verhaal van mijn experimenten met de waarheid”. Hij besloot zijn “aangeboren” verlegenheid als een voordeel te beschouwen: het leerde hem een spaarzaam gebruik van woorden te maken. “Ik herinner me niet, ooit spijt te hebben gehad van wat ik gezegd of geschreven heb.”
Een van zijn belangrijkste ontdekkingen was de Bhagavad Gita. Het boek trof hem diep en werd op den duur zijn voornaamste schriftelijke inspiratiebron: “Wanneer ik door twijfels wordt bevangen, wanneer de teleurstellingen mij in het gezicht staren en ik niet één lichtstraaltje aan de horizon zie, wend ik mij tot de Bhavagad Gita en vind er een vers in dat me troost biedt; en dan moet ik temidden van overstelpend verdriet toch onmiddellijk glimlachen.” De Gita werd voor hem de leidraad om elke vorm van begeerte te overwinnen en om te zetten in gelijkmoedigheid, kalmte, actie en gerichtheid op God. Eén van zijn biografen, Easwaran, nam eens waar hoe diep dat bij de roerloos naar de woorden van de Gita luisterende Gandhi ging: “Ik hoorde de Gita niet meer, ik zág hem, zag de transformatie die erin wordt beschreven.” Ook raakte Gandhi onder de indruk van het Nieuwe Testament, vooral van de Bergrede. Zelfverloochening als hoogste vorm van religie sprak hem erg aan. Hij verdiepte zich in de ideeën van Madame Blavatsky en Annie Besant, de grondleggers van de theosofie, en kreeg nieuwe waardering voor de beginselen van het hindoeïsme. De studie verliep voorspoedig. Hij legde hier de grondslag voor het hebben van een scherp oog voor de feiten, een eigenschap waarvan hij vaak zou laten blijken. Hij liep van huis naar de universiteit om de kosten van vervoer uit te sparen. Hij bleef een goede loper en maakte vele voettochten. Na bijna drie jaar keerde Gandhi als afgestudeerd jurist terug naar huis, in India.
Aan de slag in Zuid-Afrika
Thuisgekomen wachtten Kasturbai en zoon Harilal, bijna vier jaar oud, Gandhi op. Zijn moeder Putlibai was kort daarvoor overleden. Gandhi had diep verdriet, nog meer dan bij het overlijden van zijn vader. Maar uiterlijk was dat niet aan hem te merken, zo schrijft hij in zijn autobiografie. Een van zijn belangrijkste blijvende inspiratoren werd de dichter Raychand. Diens leven in en zoeken naar waarheid imponeerde Gandhi. Tijdens momenten van geestelijke crises raadpleegde Gandhi hem. Godsdienst werd steeds belangrijker voor Gandhi. Hij trachtte zelfverwerkelijking, ‘Moksha’ (verlossing) te bereiken. “Al mijn doen en laten, mijn hele wezen, is gericht op dit doel”. Het kostte Gandhi moeite om aan een baan als advocaat of bestuursambtenaar te komen. De intriges bij het plaatselijk bestuur stonden hem tegen.
In 1893 kreeg hij het aanbod om een zakelijk conflict op te lossen dat in Zuid-Afrika bij een firma was ontstaan. Het was de bedoeling dat hij daar een jaar zou blijven. Dat hij opnieuw langdurig van zijn gezin gescheiden zou zijn, nam hij voor lief. Gandhi was nog geen week in Zuid-Afrika toen blanke Zuid-Afrikanen hem op harde wijze confronteerden met het daar wijd verbreide racisme. Ondanks dat hij in het bezit was van een geldig plaatsbewijs, werd hij vanwege zijn donkere huidskleur op verzoek van een blanke medereiziger door een politieagent uit een eersteklascoupé gehaald. Uit deze en andere ervaringen begreep hij dat westerse manieren en kleding hem niet zouden beschermen tegen discriminatie op grond van uiterlijk en huidskleur. Actie was geboden! Zijn eerste stap was de oprichting van een belangenvereniging van Indiërs in de Oranje Vrijstaat en Transvaal. In dezelfde tijd wist hij het zakelijk conflict waarvoor hij naar Zuid-Afrika was gekomen, te schikken. Hij beschouwde dit succes als een leidraad voor alle kwesties die hij als advocaat kreeg voorgelegd. Omdat hij daarna met succes een zaak had behartigd van eenIndiase contractarbeider die door zijn Europese werkgever was mishandeld, kreeg hij het vertrouwen van vele Indiase arbeiders en een goedlopende advocatenpraktijk. Daarmee werd een groot verlangen, om de armen te dienen, bevredigd. Zoals Gandhi het in zijn autobiografie zegt: “De diepste en zuiverste wens van het hart wordt altijd vervuld.” Tevens verpleegde hij zieken, als vrijwilligerswerk. In enkele jaren was hij een welgestelde advocaat geworden en alom bekend als een sociaal en integer voorvechter. In twee pamfletten deed hij een appèl op het gezond verstand en de moraal van zijn tegenstanders. Hij verzette zich tegen pogingen van de autoriteiten om de achterstelling van de Indiërs in wetten vast te leggen. Geleidelijk verdween zijn verlegenheid en zijn angst om in het openbaar te spreken. Zijn zelfvertrouwen en wilskracht namen toe. Steeds probeerde hij te leven naar de ideeën en standpunten die hij zelf propageerde.In 1896 keerde Gandhi voor een half jaar terug naar India. Zijn grieven over de behandeling van de Indiërs in Zuid-Afrika beschreef hij in “Het groene pamflet”. Hij nam contact op met twee vooraanstaande politieke leiders: Gopal Gokhale en Lokamanya Tilak. Gokhale, een vooraanstaand lid van het nationale Indiase Congres, werd zijn politieke leraar, of goeroe in hindoe-termen. Een goeroe in meer religieuze betekenis heeft Gandhi, ondanks zijn contact met Raychand, tot zijn spijt nooit gevonden. Toen Gandhi weer naar Zuid-Afrika voer, nam hij zijn vrouw en kinderen mee. Inmiddels was zijn groene pamflet onwelwillend besproken in de Zuid-Afrikaanse pers. Een vijandige menigte wachtte hen aan de kade op en viel Gandhi aan. Door politiebescherming bracht hij het er levend van af. Gandhi reageerde vergevingsgezind naar de aanvallers en legde de schuld van de aanval bij de leiders van de blanke gemeenschap en regering van Natal (een deelrepubliek van Zuid-Afrika). Gandhi liet zijn kinderen niet naar school gaan wegens het eenzijdige, westerse, christelijke onderwijs dat in Zuid-Afrika werd gegeven. Hij probeerde ze zelf te onderwijzen.
Satyagraha
Tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika (1899 – 1902) riep Gandhi uit loyaliteit met de Engelse regering een ambulancekorps in het leven, geheel bestaande uit vrijwilligers. Hij was toen nog de mening toegedaan dat India haar emancipatie alleen door en in het Engelse imperium kon bereiken. Ondanks Engelse waardering voor het vrijwilligerswerk, verslechterde na deze oorlog de positie van de Indiërs in Zuid-Afrika aanzienlijk. In 1904 richtte Gandhi als orgaan om het saamhorigheidsgevoel van de Indiërs in Zuid-Afrika te versterken het weekblad “Indian Opinion” op. Tot aan zijn dood zou hij in dit tijdschrift en in andere periodieken een groot aantal artikelen en brieven publiceren over uiteenlopende onderwerpen. Onder diepe indruk van Ruskins boek “Unto this last” riep hij een coöperatieve gemeenschap in het leven, de “Phoenix nederzetting”. Volgens Gandhi was één van de lessen van Ruskin dat het leven van arbeid, met name dat van de landbouwer en ambachtsman, het leven is dat waard is om geleefd te worden. Op de Phoenix nederzetting werd Indian Opinion gedrukt. Tegen de onderdrukking van de Indiërs in Zuid-Afrika ontwikkelde en gebruikte Gandhi met behulp van medestanders diverse geweldloze strijdmethoden, gebaseerd op een aantal weloverwogen waarden. Eén daarvan was een zo gunstig mogelijke uitleg geven aan de bedoelingen van de tegenstander en hem daarmee de kans te geven zijn lagere impulsen terzijde te stellen. Hij moet van zijn dwaling worden bevrijd door geduld en medeleven. Als woorden hem niet overtuigen, dan mogelijk wel vastberaden zuiver en eerlijk handelen. Als er actie tegen hem gaat worden gevoerd, dan wordt hij van tevoren op de hoogte gesteld. Het doel is beide partijen te verheffen, niet om de tegenstander te verslaan of uit de weg te ruimen. Het probleem is de werkelijke tegenstander. Geweld, beledigingen en fanatieke propaganda zijn hierbij uitgesloten. Onnodig leed moet de tegenstander bespaard blijven. ‘Passief verzet’ of‘pacifisme’ zijn benamingen die de inzet en het doel van Gandhi’s benadering niet correct genoeg omschrijven; het bestaat uit een samenstel van nieuwe en oude actieve vormen van weerstand en non-coöperatie. Daarbij wordt lijden, gevaar, gevangenschap, zelfs de dood niet geschuwd, maar niet toegegeven aan onrechtvaardigheid. Het vereist zelfbeheersing en de moed om te vergeven. Het is actieve weerstand op een hoger niveau.
In 1906 vond een neef van Gandhi een betere benaming, nl. satyagraha, dat men als ‘zielskracht’ of ‘waarheidskracht’ kan vertalen. Voor Gandhi stond waarheid gelijk aan God. Vanuit zijn opvatting dat seks alleen goed is voor de voortplanting, dat seksuele energie dient te worden omgezet in dienstbaarheid en ook uit het oogpunt van het voorkomen van gezinsuitbreiding, ging Gandhi in 1906 over tot algehele seksuele onthouding voor de rest van zijn leven. In het hindoeïsme heet dit “brahmacharya”, zoeken naar God (Brahma betekent universele kracht of God). Er zijn geen bronnen waaruit valt op te maken dat Kasturbai daar moeite mee had. Gandhi verbond brahmacharya aan satyagraha; een beoefenaar van satyagraha, een satyagrahi, zou volgens hem alleen seks met zijn echtgenote mogen hebben, en uitsluitend met het doel een kind te verwekken.
Positie van vrouwen, kinderen en dieren
Zeer geleidelijk kreeg Gandhi het inzicht dat zijn vrouw kwaliteiten bezat waarvan hij kon leren. Haar gewetensvolle aanvaarding van problemen strekte hem ten voorbeeld. Zij was een satyagrahi avant la lettre. Hij deed hij er veel aan om een eind te maken aan de gewoonte van uithuwelijken en te vroeg trouwen. In India vocht een brede vrouwenbeweging al bijna een eeuw tegen achterstelling van de vrouw, zoals de vernederende houding van mannen tegenover vrouwen in het algemeen en het kinderhuwelijk en de weduweverbranding in het bijzonder. Hij nam van deze vrouwen actiemethoden over. Zijn waardering voor hun kalme, taaie geduldige kracht, hun onbaatzuchtigheid, hun vergevingsgezindheid stimuleerden veel vrouwen om zich bij hem aan te sluiten. Sommigen bereikten hoge posities, zoals Sarojini Naidu die na de onafhankelijkheid gouverneur werd van de Verenigde Provincies. Sommigen waren van buitenlandse afkomst waarvan de bekendste Madeleine Slade was, die als Mirabehn in India een eigen ashram stichtte.
Gandhi was gek op kinderen; ondanks zijn drukke programma ruimde hij veel tijd in om met hen te spelen en grapjes te maken. Maar hij kon vanuit zijn puriteinse opvattingen ook streng zijn en bijvoorbeeld zijn eigen kinderen en de kinderen uit de ashram straffen voor experimenten op het gebied van seksualiteit. Om met Eriksson te spreken was daarbij sprake van geweld.Ook al was Gandhi hindoe genoeg om de koe te beschouwen als symbool van de gelijkheid van alle niet-menselijke wezens met de mens, hij veroordeelde wel de schijnheiligheid waarmee dit principe werd uitgevoerd: doden van koeien mocht niet, maar laten creperen wel. Hij kapittelde de hindoes omdat ze zich opwonden over het doden van vee door moslims terwijl ze zelf zo slecht voor dieren zorgden. Typisch Gandhi: principes zijn slechts van waarde als zij met het hart worden gevolgd.
Overwinning in Zuid-Afrika
In 1909 maakte Gandhi zijn ideeën over bestuur in India zonder Engelsen bekend, “Hind Swarâj” (zelfbestuur voor India). In dit pamflet bekritiseerde hij de ‘vooruitgang’ die de Engelsen in India hebben gebracht en pleitte hij voor het grondvesten van een Indiase maatschappij gebaseerd op de economie, normen en waarden van de eeuwenoude Indiase cultuur. Hij geloofde in India’s zending om de mens als moreel wezen te verheffen. De westerse ‘beschaving’, steeds meer gebaseerd op mechanisatie, kon hij niet waarderen. Eens merkte hij op, in antwoord op een vraag, de westerse beschaving ‘een goed idee’ te vinden. Hij beschouwde de enorme hongersnoden in India als een direct gevolg van het verlies door Engelse dwangmaatregelen van zowel buitenlands als binnenlands afzetgebied voor Indiase producten, met name katoen. Om de economische onafhankelijkheid van Engeland te vergroten, propageerde hij het zelf spinnen en weven van kleren in plaats van het kopen van machinaal verwerkte katoen. Grote steden zag hij als broeinesten van dieven, prostitutie en gebrek; hij wilde terug naar een samenleving gebaseerd op dorpsverbanden. Vele jaren na het schrijven van Hind Swarâj liet hij weten nog geheel achter de inhoud ervan te staan. Het lijkt erop dat Gandhi, zoals uiteenlopende politieke leiders als Marx en Hitler ook deden, een voorbije cultuur idealiseerde en romantiseerde. In een latere fase van zijn leven relativeerde hij echter het grote belang van de oude Indiase cultuur voor de wereld. Eveneens in 1909 las Gandhi Tolstojs “Het koninkrijk Gods is bij u”. Tolstojs opvatting dat men dit koninkrijk verwerft door uiterlijke omstandigheden op te offeren ter wille van de waarheid, sprak hem erg aan. Het ging hem niet om de vervanging van het Engelse bestuur door een Indiaas, maar om het verkrijgen van het meest beschaafde bestuur, steunend op een innerlijk ontwikkelde en verheven bevolking. Gandhi was er verrukt over dat Tolstoj de daad bij het woord voegde en ging leven, zoals hij ook naar anderen propageerde, van producten die hij met de hand vervaardigde. In die tijd ging Gandhi naar Engeland om te helpen te voorkomen dat de positie van de Indiërs in het ophanden zijnde onafhankelijke Zuid-Afrika nog verder zou verslechteren. Na terugkeer in Zuid-Afrika richtte hij de Tolstoj Farm op, die vanwege zijn ligging beter geschikt was als opvang- en trainingscentrum voor satyagrahi’s, strijders voor veranderingen op basis van satyagraha. Onderdeel van een geleidelijk groeiend cultureel zelfbewustzijn was zijn besluit in december 1913 om geen westerse kleding meer te dragen. Diverse acties hadden in zoverre resultaat dat in 1914 via een wet aan een aantal grieven tegemoet werd gekomen. Gandhi had zich ontwikkeld tot de meest succesvolle politieke leider en organisator van de Indiërs in Zuid-Afrika en zijn faam groeide ook in India. Zuid-Afrika zou de proeftuin worden voor de zelfstandigheid en verheffing van India. In 1914 bezocht Gandhi opnieuw Engeland. In verband met een borstvliesontsteking die hij had opgelopen, ging Gandhi wegens het gunstiger klimaat in India naar zijn geboorteland terug.
Acties in India
Terug in zijn moederland werd hij de belangrijkste leider tegen de Britse overheersing, waarbij hij – op basis van satyagraha - uitging van geweldloosheid, respect voor de tegenstander, voortdurend zoeken naar waarheid en integriteit, verdraagzaamheid van godsdienst. Zijn strijdmethoden, zoals zelf het goede voorbeeld geven door af te zien van rijkdom, ongehoorzaamheid aan onredelijke wetten, hongerstakingen, het stichten van scholen en werkgemeenschappen, waren op deze uitgangspunten gebaseerd.Tot veler verrassing sprak hij zich uit voor steun aan het in de wereldoorlog verwikkelde Groot-Brittannië. Die steun vloeide voort uit loyaliteit aan het Britse systeem; de achterstelling weet hij meer aan de individuele Britse ambtenaren. Mogelijk konden de Indiërs hun positie verbeteren door de Britten in deze moeilijke tijd bij te staan. Net zoals in de Boerenoorlog riep Gandhi een ambulancekorps in het leven. Dit keer verliep de rekrutering ervoor veel moeizamer.
Dichter en Nobelprijswinnaar Tagore noemde Gandhi bij zijn terugkeer in India de “Mahatma”, “Grote ziel”, uit waardering voor Gandhi’s verknochtheid aan de waarheid en de betekenis die hij daaraan gaf in het dagelijks leven van de Indiërs. Gandhi zelf was niet blij met de erenaam Mahatma: “Mensen die mij bewonderen noemen me Mahatma, maar die benaming heeft mij vaak diep gekwetst en aangenaam vind ik hem nooit” en “men beschouwt me als een heilige die een politicus probeert te zijn, maar het omgekeerde is waar.” Tagore was het daarentegen niet eens met veel van Gandhi’s economische en culturele opvattingen. De dichter accepteerde anders dan Gandhi de cultuur van de moderne tijd, zoals het gebruik van machines; hij wilde een brug slaan tussen oost en west. Tagore vreesde ook kleingeestigheid en blinde gehoorzaamheid bij Gandhi’s aanhang. Het verschil tussen Gandhi en Tagore is wel verklaard door hun verschil van afkomst: Gandhi uit de middenklasse van het afgelegen Kathiawar, Tagore uit de hogere klasse van het kosmopolitische Bengalen. Politiek leider Gokhale adviseerde aan Gandhi om eerst India te doorkruisen en veel te luisteren alvorens acties te ondernemen. In zijn streven hetzelfde leven te leiden als de gemiddelde arme Indiër reisde Gandhi in de overvolle en vuile 3e klasse treinen, totdat hij daar zo weinig rust kreeg dat hij noodgedwongen moest uitwijken naar de 2e klasse. In alles probeerde Gandhi materieel – kleding, voedsel, huisvesting - een sober, zelfs armoedig leven te leiden, daardoor aan te sluiten bij zijn denkbeelden en een voorbeeld te zijn voor het volk.Na een korte tijd bij Tagore gewoond te hebben, stichtte Gandhi de Satyagraha ashram te Sabarmati, dicht bij Ahmedabad. Gandhi’s hulp werd in 1917 ingeroepen bij een conflict tussen arme Indiase pachters, verbouwers van indigo, en Engelse landeigenaren in het uiterste noorden van India. De Engelse autoriteiten sommeerden hem het gebied te verlaten en sleepten hem voor de rechter toen hij dit weigerde. De pachters kwamen spontaan en massaal bijeen voor het gerechtsgebouw. Gandhi legde aan de rechter uit dat hij voor het dilemma stond om enerzijds te vertrekken om geen slecht voorbeeld te geven als wetsovertreder, anderzijds om de hulp te geven waarom men hem had gevraagd. Hij had gekozen voor het geven van hulp omdat hij dat zag als een gehoorzamen aan een hogere wet, die van het geweten. De rechter stelde het vonnis uit en enkele dagen later besloot de plaatsvervangend gouverneur-generaal om Gandhi toe te staan zijn werk te doen. Voor het eerst had in India de burgerlijke ongehoorzaamheid gewonnen. Gandhi’s bemiddeling werd beslecht in het voordeel van de pachters. Nog tijdens deze bemiddeling vroegen textielarbeiders in Ahmedabad hem om steun in een arbeidsconflict. Op advies van Gandhi gingen ze, nadat de fabrikanten arbitrage weigerden, in staking. De fabrikanten gaven geen krimp en de staking dreigde te verlopen. Gandhi besloot om te gaan vasten, in hongerstaking te gaan, tot de staking was gewonnen. Dit was de eerste keer dat Gandhi het middel van vasten gebruikte voor een zaak van algemeen belang. Hij was van mening dat hierbij geen sprake was van intimidatie, want hij vastte niet omdat hij daar persoonlijk iets mee te winnen had. Het inzicht om te vasten kwam zonder na te denken, “het licht kwam tot mij” in zijn eigen woorden. Ook zijn latere besluiten om te vasten kreeg hij door een plotseling inzicht, een innerlijke stille stem.De fabrikanten die veel sympathie voor Gandhi hadden, gingen overstag. Arbitrage werd in Ahmedabad aanvaard als leidend beginsel om arbeidsconflicten te beslechten. De goede resultaten van de acties bevestigden Gandhi’s faam.
Na de Eerste Wereldoorlog
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog wachtte India een desillusie. In ruil voor de steun die Groot-Brittannië ontving van vele Indiërs, had de Britse regering tijdens de oorlog toezeggingen gedaan voor een grote mate van autonomie. Na afloop van de oorlog zag de regering meer heil in het handhaven van onderdrukkende maatregelen, zoals censuur en de mogelijkheid van gevangenschap zonder voorafgaand proces. Van zelfbestuur kon geen sprake zijn. Het Indiase Congres, geleidelijk uitgegroeid tot een belangrijk forum voor protest en verzet tegen de Engelse heerschappij,bekritiseerde het regeringsstandpunt heftig. Gandhi was diep teleurgesteld in de houding van de Britse regering. Zijn loyaliteit was gefrustreerd. Ondertussen had op 13 april 1919 in Amritsar een verschrikkelijk bloedbad plaatsgevonden. Een Engelse generaal besloot om een menigte die op een protestbijeenkomst naar sprekers luisterde, door gericht geweervuur uiteen te jagen. Er vielen 379 doden en 1137 gewonden. Dit was de zwartste bladzijde van de geschiedenis van de Engelsen in India. Gandhi was geschokt door deze misdaad. Hij kwam tot de conclusie dat hij zijn mening over het Engelse bestuur moest herzien. Hij zag in dat de betrekkingen met Engeland India hulpelozer hadden gemaakt dan ooit het geval was geweest. Zijn loyaliteit aan het Engelse gezag was voorbij. Het bracht hem ertoe om via het Congres politiek actiever te worden.
In 1920 stierf Tilak, een van de grootste Indiase leiders tot dan toe. Als Tilak langer had geleefd zou Gandhi volgens Romain Rolland meer de rol van religieus dan van politiek leider op zich genomen hebben. Nu Gokhale (in 1916) en Tilak waren overleden, verenigde Gandhi de rol van geestelijk èn wereldlijk leider van India in één persoon. Voor veel politieke leiders was Gandhi moeilijk te volgen. Hij vertrouwde bij het nemen van beslissingen vooral op zijn intuïtie. Zijn stappen waren vaak onvoorspelbaar omdat in zijn innerlijk voortdurend een afweging plaatsvond tussen behoedzaamheid en hartstocht, tussen compromis en principe, tussen confrontatie en vrede stichten. Gandhi hield van discussie over allerlei, ook vele niet-politieke onderwerpen, liefst gekruid met humor en milde zelfspot. Hoe belangrijk hij humor vond, blijkt uit zijn uitspraak: “Als ik geen gevoel voor humor had, zou ik allang zelfmoord gepleegd hebben.” Van meet af aan was het duidelijk dat hij een hekel had aan meepraters en pluimstrijkers. Hij moedigde het uiten van afwijkende meningen zelfs aan. Bij het benoemen van personen op invloedrijke posities ging hij in de eerste plaats uit van bekwaamheid en betrokkenheid. Het toegedaan zijn van dezelfde overtuiging achtte hij van minder belang. Dit geldt ook voor de advocaat Nehroe, die hem uiteindelijk zou opvolgen als politiek leider van India. Gandhi was overtuigd van Nehroes toewijding aan India’s zaak en het evenwicht van Nehroes scherpe, onafhankelijke, praktische geest. Onder Gandhi’s leiding werd het Congres omgevormd tot een democratische massaorganisatie met afdelingen in dorpen en stadswijken in heel India. Gandhi zag politieke macht niet als een doel, maar als een van de middelen om mensen in staat te stellen hun omstandigheden in elk onderdeel van hun leven te verbeteren. In een ideale staat zou er geen vertegenwoordiging nodig zijn omdat een ieder voldoende rekening zou houden met de ander. Maar Gandhi zag wel in dat dat ideaal niet haalbaar was. Echte onafhankelijkheid (swarâj) zou pas bereikt zijn als iedereen het inzicht en de moed zou krijgen om zich – op geweldloze wijze - te verzetten tegen misbruik van macht. De mate van democratie viel af te leiden aan de bereidheid van de meerderheid om met de wensen van de minderheid rekening te houden. Volgens hem is een leider als een schip zonder anker als hij geen innerlijke stem heeft als een houvast en gids. Gandhi beschouwde zich wel als een socialist van het democratische type; in het communisme zag hij al spoedig niets na de revolutie in Rusland. Het idee dat een bewuste, radicale minderheid het volk zou leiden, stond haaks op zijn overtuiging dat de vooruitgang van het land, ja zelfs van de wereldgemeenschap afhing van het veranderen van inzicht bij en het verbeteren van het gedrag van de massa. Het was zijn vaste overtuiging dat het middel, zeker met een gewelddadig karakter, het doel niet kan heiligen. Volgens hem kon een klassenstrijd worden vermeden door een juiste toepassing van geweldloosheid. Daarbij rijst dan wel de vraag of hij klassenstrijd als filosofisch idee heeft begrepen. Ongetwijfeld heeft de bolsjewistische revolutie van 1917 door Gandhi’s voorbeeld in India minder aanhang gekregen dan dat dat zonder hem het geval zou zijn geweest.
Non-coöperatie
Anders dan de meeste leiders van de oppositie, stak Gandhi zijn energie niet in openlijke beschuldigingen aan het adres van de Engelse regering. Hij reisde het hele land af om de mensen te bewegen tot non-coöperatie, het niet meewerken met de Engelsen, het negeren van wetten. Voortdurend propageerde hij het zelf spinnen van katoen en het maken van kleren. Zijn kleren waren van zelf gesponnen katoen. Het spinnen werd voor hem een meditatie; per dag spon hij vele meters. Kleding van Europese origine werd in het openbaar verbrand.Wegens het handhaven van de onderdrukkende maatregelen na de afloop van de oorlog deelde hij begin 1919 de Engelse onderkoning van India mee dat hij met satyagraha in India begon. Gandhi riep een hartal uit, een eendaagse opschorting van alle economische activiteit: werknemers verschijnen niet op hun werk, fabrieken, werkplaatsen en winkels sluiten. De hartal kreeg massale steun, maar sloeg om in geweld. Binnen een maand moest Gandhi erkennen dat hij zich niet had gerealiseerd dat een voorwaarde voor een succesvolle geweldloze actie is dat de deelnemers daarin voldoende zijn getraind. Hij had, zoals hij dat zelf stelde, een fout van Himalaya-formaat gemaakt. Hij staakte de hartal. Sommige leiders van het Congres vonden dit onverstandig. Gandhi antwoordde dat zij in politiek opzicht gelijk hadden, maar in moreel, religieus opzicht niet. En dat gaf bij hem de doorslag. Om gevoeliger te worden voor de morele sfeer om hem heen onderging hij een reiniging door vijf dagen te vasten. Het Engelse bestuur besloot, na een fel intern debat, Gandhi te berechten als aanstichter van de onlusten. Het proces dat in 1922 plaatsvond, greep Gandhi aan om het koloniale bestuur over India aan te klagen. Hij stelde onder meer de Engelse regering verantwoordelijk voor de enorme hongersnoden die India regelmatig teisterden. Nadat hij zich schuldig had verklaard aan de tenlastelegging, vroeg hij om de zwaarste straf. Hem werd net als eerder bij Tilak, een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd. Hij stond erop dat zijn cel even eenvoudig was ingericht als alle andere cellen.
Hervorming van de massa
Begin 1924 werd Gandhi geopereerd aan een acute blindedarmontsteking, waarna hij werd vrijgelaten. Tijdens zijn gevangenschap was de non-coöperatie beweging verlopen. Veel leiders zagen meer in het gebruik van de bestaande vertegenwoordigende lichamen, hoe machteloos ook, voor agitatie en obstructie. Zij streefden een dominionstatus van India na. Gandhi besloot met hen een compromis aan te gaan. Hij wilde het Congres niet splitsen. Hij trok zich voor een tijd terug uit de politiek. Het ging hem erom dat de mensen veranderden, dat was wezenlijker dan het loskomen van de Engelse overheersing: “ik zou veel liever willen dat India ten onder ging, dan dat het de vrijheid verwierf ten koste van de waarheid.” Hij reisde per trein heel India door; overal pleitte hij voor spinnen als huisnijverheid, voor meer hygiëne in huis en op straat, voor godsdienstige tolerantie en verzoening, met name tussen hindoes en moslims, voor gelijkwaardigheid van vrouwen en de ‘onaanraakbaren’, voor seksuele onthouding als antwoord op de overbevolking, voor meer waardigheid, discipline en zelfbeheersing, voor het dienen van de waarheid. Soms stak hij op bijeenkomsten zijn linkerhand op en spreidde zijn vijf vingers en pakte elke vinger achtereenvolgens beet met twee vingers van zijn rechterhand. De eerste vinger stond voor gelijkwaardigheid voor de onaanraakbaren, de tweede voor spinnen, de derde voor afzien van alcohol en drugs, de vierde voor hindoe-islamitische vriendschap, de vijfde voor gelijkwaardigheid van vrouwen. Deze vijf doelen waren door de pols, symbool van geweldloosheid, verbonden. Door dit aanschouwelijke onderricht konden ook mensen die hem niet hadden verstaan door anderen de boodschap uitgelegd krijgen. “Het is mijn overtuiging dat India vrij zal worden zodra het gezuiverd is”, zo schreef hij aan een vriend.In deze tijd schreef hij zijn autobiografie, “Het verhaal van mijn experimenten met de waarheid”, in de vorm van artikelen voor twee tijdschriften waarvan hij redacteur was. Hij probeerde door zijn leven openhartig en waarheidsgetrouw te vertellen de lezers te overtuigen van de waarde van zijn inzichten. Op de vraag of hij zijn boodschap kort kon samenvatten, antwoordde hij “Kijk naar mijn leven.” Een andere keer antwoordde hij op een vergelijkbare vraag: “Doe afstand en geniet.” Hij was ervan overtuigd dat wat voor hem mogelijk was, ook voor een ieder te bereiken viel. Hij volgde een gedisciplineerd leven, met een vaste dagindeling waarbij meditatie, bidden, spinnen, het eten van vegetarisch voedsel en lezen in de Bhagavad Gita een vast onderdeel vormden. Dagelijks voerde hij besprekingen, niet alleen met vooraanstaande leiders maar ook met mensen uit het volk. Eén dag in de week was zijn ‘stille dag’, dan luisterde hij alleen en slechts de meest noodzakelijke informatie gaf hij via een geschreven boodschap door.Veel moeite getrooste hij zich om een eind maken aan de uitwassen van het kastenstelsel, met name aan de achterstelling van de onaanraakbaren. Gandhi noemde ze harijans, kinderen Gods. Hij stelde: “Swarâj is een loos begrip als wij een vijfde deel van India’s bevolking in staat van eeuwigdurende onderwerping wensen te houden.” Toen tijdens een bijeenkomst in Bombay voor de verbetering van hun positie geen enkele harijan aanwezig bleek, weigerde Gandhi om een toespraak te houden. Uit solidariteit met de harijans droeg Gandhi vanaf september 1921 uitsluitend de meest eenvoudige, handgesponnen kleren, zoals een lendendoek en een omslagdoek, en sandalen.
Eerste resultaten
Het hoogtepunt van het Indiase verzet tegen de Engelse overheersing begon in 1930 met de ‘zoutmars’ als protest tegen de hoge Engelse belasting op de verkoop van zout. Gandhi had het gebruik van dit middel via een ingeving, zijn ‘innerlijke stem’ gekregen. Dezelfde inwendige stem die hem op andere cruciale momenten had geleid. Enige tijd na de mars werd Gandhi met tienduizenden anderen gearresteerd, maar het Labour-kabinet in Londen zat met de kwestie verlegen. Labour had immers zich sterk gemaakt voor anti-imperialisme en onafhankelijkheid van de koloniën. In 1931 had Gandhi een onderhoud met de Engelse onderkoning voor India. Churchill sprak zijn afkeuring hierover uit: “het weerzinwekkende en vernederende schouwspel van de voormalige advocaat (…), thans opruiende fakir, die halfnaakt de trappen van ’s Onderkonings paleis op gaat om daar op voet van gelijkheid te onderhandelen met de vertegenwoordiger van de Koning-keizer.” De onderkoning bood Gandhi thee aan, waarop deze een zakje zout tevoorschijn haalde met de woorden; “Ik zal een snufje van dit zout in mijn thee doen als herinnering aan de Boston Tea Party.” Ze lachten er allebei om. Eén van de resultaten van dit overleg was dat in september 1931 in Londen onderhandelingen begonnen over India’s onafhankelijkheid. Gandhi die op deze Ronde Tafelconferentie de Congrespartij vertegenwoordigde, kon niet voorkomen dat de scheidslijn tussen hindoes en moslims werd verdiept. Omdat Engeland zijn positie in India niet wilde opgeven, werd de conferentie een mislukking. Gandhi ontmoette tijdens zijn verblijf in Londen vele bekende of invloedrijke Engelsen, zoals Charlie Chaplin, George Bernard Shaw, ex-premier Lloyd George en het hoofd van de Anglicaanse Kerk. Gandhi bezocht ook de koning van Engeland. Hij ging in zijn zelfgesponnen lenden- en omslagdoek. Toen hem achteraf werd gevraagd of hij niet te eenvoudig was gekleed voor zo’n bezoek, antwoordde Gandhi: “Zijne majesteit had genoeg kleren aan voor ons allebei.” Churchill weigerde Gandhi te ontmoeten. Gandhi bracht een bezoek aan Lancashire, de streek van de Engelse katoenverwerkende industrie. De verwachting was dat hij door de arbeiders vijandig zou worden bejegend wegens zijn propaganda voor verwerking van de Indiase katoen in eigen land. Maar ook daar kreeg hij een vriendelijk onthaal en werkte zijn charme, openhartigheid en toegankelijkheid in zijn voordeel. Iedereen, ongeacht afkomst of status, behandelde hij met hetzelfde respect.Op de terugreis deed Gandhi Italië aan, waar hij een kort bezoek aan Mussolini bracht. Het klikte niet tussen de twee. “Mussolini heeft de ogen van een kat”, observeerde Gandhi, “hij kan mij daarmee niet hypnotiseren.” De paus ontving hem niet.
Inzet voor de onaanraakbaren
Terug in India bezorgde een grote menigte Gandhi een warme ontvangst. Door hem, als nationaal symbool, had India op gelijkwaardige basis onderhandeld met de Engelsen. Hij werd echter direct geconfronteerd met toegenomen repressie van het Engelse bestuur. De nieuwe, conservatieve regering deed zijn invloed gelden. Onder meer Nehroe was gevangen genomen. Gandhi volgde spoedig en werd vastgezet in de Yeravda-gevangenis, waar hij al eerder had gezeten. De Engelsen hadden ook een nieuwe Grondwet voor India ontworpen. Deze wet zou voorzien in afzonderlijke electoraten voor hindoes, moslims en onaanraakbaren. Voor Gandhi was dit onaanvaardbaar. Tot zijn dood zou hij zich verzetten tegen pogingen om India op te delen in godsdienstgebonden kiesgroepen. Hij ging vasten om de hindoes te bewegen de onaanraakbaren als gelijkwaardig te erkennen. De regering had al laten weten dat een ander kiesstelsel ook mogelijk was als de hindoes en harijans het eens konden worden. Het effect van Gandhi’s actie was enorm. Op grote schaal werden hindoetempels opengesteld voor onaanraakbaren. Zij kregen voor het eerst toegang tot allerlei voorzieningen, zoals scholen, straten en waterputten die vroeger voor hen verboden waren geweest. Leiders van beide gemeenschappen onderhandelden koortsachtig over een aanvaardbare kiesregeling. De haast was geboden want Gandhi’s lichamelijke conditie was slecht. Binnen een week was de regeling een feit en nam hij weer voedsel tot zich. De hongerstaking kan ook worden gezien als een middel tot communicatie met de bevolking. Voor de hindoes was Gandhi de Mahatma, de Grote Ziel, een heilige. Als hij zijn leven op het spel zette, moest er wel iets ernstigs aan de hand zijn. Op die manier waren ze gedwongen om na te denken over hun houding tegenover de onaanraakbaren en in te zien dat deze onrechtvaardig en overgeërfd was. De berichten gingen van mond tot mond: “Waarom vast de Mahatma? Opdat wij hindoes de onaanraakbaren beter behandelen. De Mahatma wordt zwakker, hij is stervende. We moeten ons haasten.” Aanhangers van Gandhi bezetten tempels om ze open te stellen voor onaanraakbaren. Ze verlieten ’s middags hun post om de toezicht houdende Engelse politie niet te veel bloot te stellen aan de hitte. Als satyagrahi’s dienden ze immers onnodig leed te vermijden. Toen en later kwam kritiek op het vasten of hongerstaking als actiemiddel omdat het een vorm van chantage zou zijn. Gandhi verwierp deze kritiek omdat hij het middel in principe niet gebruikte om de onderdrukker tot gedragsverandering te bewegen, maar zijn eigen landgenoten.Na zijn vrijlating in 1933 bleef hij zich inzetten voor de afschaffing van de onaanraakbaarheid,opheffing van de ergste armoede en bevordering van onderwijs voor iedereen. Ook nadat hij zich in 1934 uit het Congres had teruggetrokken, bleef hij de onbetwiste volksleider. In die tijd werd hij geconfronteerd met een drietal moordaanslagen. Een moslim greep Gandhi op een gebedssamenkomst bij de keel en probeerde hem te wurgen. Gandhi liep blauw aan, maar bleef de man vriendelijk, zelfs glimlachend aankijken. Dit ontwapende de aanvaller zodanig dat hij losliet. Later kwam hij terug en smeekte Gandhi snikkend om vergeving.Er kwam steeds meer internationale belangstelling voor satyagraha. Zo bezocht in 1935 een delegatie van Amerikaanse zwarte leiders hem. Gandhi herkende de positie van de zwarten in Amerika als even achtergesteld als die van de onaanraakbaren in zijn eigen land. Hij opperde dat door de zwarten de onvervalste boodschap van geweldloosheid aan de wereld zou worden overgebracht. Bij al zijn standpunten streefde Gandhi ernaar om flexibel te zijn, “hij behield zich het recht voor het met zichzelf oneens te zijn”(Fischer), soms tot wanhoop van zijn medestanders. In 1936 vestigde hij een leefgemeenschap, de Sevagram-ashram, in het onontwikkelde en hete deel van centraal India. Het lukte in de verste verte niet om de ashram zelfvoorzienend te laten zijn. Van diverse rijke Indiërs ontving hij donaties om de ashram in stand te houden. “Het kost een vermogen om Gandhi in armoede te laten leven” was een grap waar Gandhi zelf veel plezier om had.
Houding tegenover zijn kinderen
Gandhi had uitgesproken opvattingen over opvoeding in het algemeen en van zijn eigen kinderen in het bijzonder. Ook hierbij waren zijn ideeën een mengelmoes van conservatisme en progressiviteit. In dit geval overheerst echter het conservatisme. De strenge gedragscode die hij voor zichzelf toepaste gold onverkort voor zijn gezin. Hij toonde zich een patriarch die het liefst van zijn kinderen kleine heiligen wilde maken. Harilal liet hij lichaamsoefeningen doen “om hem te harden”. Volgens Gandhi’s tweede zoon Manilal (geboren in 1892) moesten hij en zijn broers ’s morgens in de bittere kou naar buiten om met een schop en een houweel de tuinwerk te doen. Ze moesten koken, wassen, houthakken, kilometers lopen. Een goede schoolopleiding werd hen onthouden. Toen Harilal op zijn achttiende wilde trouwen, vond Gandhi dat te vroeg en hield op hem als een zoon te beschouwen, want als een zijn eigen zonen een ‘schandelijk’ leven leidde, “zou mijn liefde eisen dat ik hem mijn steun onthoud, zelfs wanneer dit zijn dood zou betekenen.” Harilal leefde van die tijd af gescheiden van zijn ouders. Na de dood van zijn vrouw in 1919 raakte Harilal aan lager wal. In artikelen viel hij onder een pseudoniem zijn vader aan. Verzoeningspogingen van moeder Kasturbai lukten niet. Bij haar doodsbed werd hij zelfs wegens dronkenschap weggestuurd. Als de oorzaak van de verwijdering tussen hem en zijn zoon beschouwde Gandhi ingrijpende veranderingen in zijn (Gandhi’s) leven toen Harilal nog jong was.Toen Manilal (in 1912) een affaire had met een getrouwde Indiase vrouw, maakte Gandhi daar een openbaar schandaal van en zei dat hij zijn zoon nooit zou toestaan te trouwen. Na een onbeduidend vergrijp verwijderde Gandhi in 1916 Manilal uit de ashram. Een aantal maanden volgde Manilal een opleiding bij een uitgever, waarna zijn vader hem naar Zuid-Afrika zond om “Indian Opinion” te redigeren. Manilal ervoer deze uitzending als ballingschap. Pas in 1927 trok Gandhi onder druk van Kasturbai het verbod aan zijn zoon om te trouwen in. Eerst in 1945 en 1946 had Manilal de gelegenheid om een lange periode bij zijn vader door te brengen. Het viel hem toen op hoe tolerant en zachtmoedig zijn vader was geworden jegens degenen die hem nastonden. Anders dan Harilal zette Manilal zijn vaders werk voort en voerde in 1952 onder meer met Nelson Mandela een debat over het gebruik van geweld tegen de onderdrukking in Zuid-Afrika. Manilal was volgens Mandela “met zijn zachtaardige karakter de belichaming van geweldloosheid”.Gandhi’s jongste zoon Devadas (geboren in 1900) werd in 1927 verliefd op een meisje, afkomstig uit de kaste van de Brahmanen. Omdat Gandhi tot een andere kaste behoorde en huwelijken tussen leden van verschillende kasten niet waren toegestaan, kon er geen sprake zijn van een huwelijk. Gandhi en de vader van het meisje kwamen overeen het huwelijk toe te staan als het tweetal na vijf jaren scheiding nog steeds wilden trouwen. In 1933 werd het huwelijk voltrokken, in aanwezigheid van onder meer beide vaders.
Tweede Wereldoorlog
In 1938, direct na het akkoord van München, schreef Gandhi een open brief aan de Tsjechen waarin hij hen aanraadde zich geweldloos te verzetten tegen een Duitse bezetting (die spoedig daarna zou plaatsvinden). Het is een ironie van de geschiedenis dat de Tsjechen (waaronder Havel) 30 jaar later roem zouden verwerven door hun geweldloos verzet tegen de Russische bezetter. Via een brief deed hij op 23 juli 1939 een beroep op Hitler om oorlog te voorkomen. Een antwoord bleef uit.Anders dan in de Eerste Wereldoorlog, steunde Gandhi de Engelsen in de Tweede Wereldoorlog niet. Ofschoon er belangrijke meningsverschillen waren tussen hem en Congresleiders, werden ze na het uitbreken van de oorlog met Japan het eens in het onthouden van steun aan de Engelsen. In een brief van 1 juli 1942 aan Roosevelt vroeg hij de regering van de Verenigde Staten om “actieve sympathie” voor India’s onafhankelijkheid. Roosevelt verschilde met Churchill fundamenteel van mening over de onafhankelijkheid van India. Churchill hield vast aan zijn negentiende-eeuwse opvattingen over de plaats van het Engelse imperium in de wereld, tot grote schade van India. De opvatting van het Congres dat India’s onafhankelijkheid een Engelse verdediging van India tegen de Japanners niet in de weg behoefde te staan, had een geweldloze overdracht van het bestuur een goede kans gegeven. Het Engelse oorlogskabinet onder leiding van Churchill liet deze kans echter onbenut. In augustus 1942 lanceerde het Congres, gesteund door Gandhi, een “Quit India” (verlaat India)-campagne. Het Engelse bestuur in India beschouwde daarop Gandhi en andere leiders als potentiële vrienden van de Japanners, greep naar het oude middel van repressie en zette hen gevangen. Na een ziekte werd Gandhi in 1944 vrijgelaten. Kasturbai was inmiddels gestorven. Gandhi heeft in zijn leven 2089 dagen in India in gevangenschap doorgebracht en 249 in Zuid-Afrika.
Eindelijk onafhankelijkheid
Pas met de komst van de Labour-regering na het einde van de Tweede Wereldoorlog kreeg Brits-Indië onafhankelijkheid via een opdeling in twee onafhankelijke staten; India en Pakistan. Dit was een nederlaag voor Gandhi die er alles aan had gedaan om zo’n opdeling te voorkomen. Gandhi had te veel een afkeer van partijpolitiek om zitting te nemen in de nieuwe regering van India. Er volgde een enorme verhuizing van hindoes vanuit Pakistan naar India en van islamieten vanuit India naar Pakistan. Grote onlusten braken uit tussen beide geloofsgroepen die duizenden slachtoffers kostten. Gandhi zette zich geheel in om hieraan een eind te maken. In een van de plaatsen die Gandhi bezocht liet een groep radicaal-nationalistische hindoestudenten door leuzen en het gooien van stenen blijken Gandhi weg te willen hebben. Kenmerkend voor Gandhi was dat hij naar ze toeging en met een afvaardiging een openhartige discussie aanging. In Calcutta ging hij in hongerstaking om een eind te maken aan het geweld tussen beide bevolkingsgroepen. Onder druk van Gandhi’s actie vond een grote verzoening plaats.
Ooit heeft hij gezegd dat hij wel 125 jaar oud wilde worden. Maar een van zijn tegenstanders, een fanatieke hindoe, verhinderde dat door op 30 januari 1948 drie dodelijke kogels op hem af te vuren. Gandhi’s crematie werd bijgewoond door een miljoenenpubliek. Over de hele wereld werd hij herdacht als een voorvechter van onafhankelijkheid die zich had onderscheiden door het consequent gebruik van geweldloze methoden.